Drie Rotterdammers lopen de marathon in eigen stad. Over debuteren, winnen en de pijn van moeten uitstappen.
De debutant
Marion Visser (31): ‘Mijn vriend liep de tien kilometer van Rotterdam. Het enthousiasme, de emoties van de lopers… Het raakte me. Daarom ben ik begonnen met lopen. Een jaar later, in 2015, liep ik de tien onder de 45 minuten. Dat is het moment dat ik dacht: “Ik ga gewoon voor die marathon.” In Rotterdam – omdat het mijn stad is!
In de voorbereiding deed ik waar ik zin in had, niet omdat iets moest. Ik plakte er elke week twee kilometer aan vast. Voor de interval gebruikte ik soms de Evy-app. Later sloot ik af en toe aan bij de Wi-Run loopgroep (georganiseerd vanuit de Run2Day-winkel). Lopen met een groep motiveert, het is gezellig.
Na het startschot rende ik door de adrenaline als een speer weg. Toen ik de pacers van 3:15 voorbij zag komen, wist ik: dit is niet goed, ik ben te snel gestart.
Iedereen zei: bij 30 kilometer wordt het moeilijk. Dat was ook zo. Die rollercoaster aan emoties! Stonden ze ons met trommels aan te moedigen, rende ik in tranen verder. Ik had ook zo’n dorst, kreeg het niet weggedronken. Dat riedeltje; dorst, ik kan niet meer, waar ben ik aan begonnen? Daar is denk ik niet op te trainen.
Ik had een maand eerder de halve marathon in 1:38:37 gelopen, hoopte op een tijd onder de 3:30. Maar bij het Kralingse Bos, op ongeveer 32 kilometer, was hij er ineens: de man met de hamer. Ik kon niet meer. En ik wilde zó graag. De gedachte: “Ik moet nog om heel dat bos heen!” Toch stop je niet. Al die mensen, al die vrienden en familie opgetrommeld door mijn vriend, die slepen je erdoor.
Ik finishte in 3:41:24. Toen ik de medaille kreeg, was ik zo trots. “Dit heb ik gewoon gedaan!” Als ik nu iets moeilijk vind, denk ik: hop, ik kan ook een marathon lopen.
Dit jaar wil ik langzamer starten, meteen mijn eigen tempo zoeken en dan onder de 3:30 uur lopen. Ik weet dat ik het kan.’
De uitstappert
Niels Wiese (39): ‘Ik liep ter ontspanning met mijn zusje, deed soms een tienkilometerwedstrijdje. Pas in aanloop naar de Bruggenloop in 2011 besloot ik me in te schrijven voor de marathon. En als echte Rotterdammer moet Rotterdam je eerste marathon zijn, dat lijkt me logisch!
Voor mijn vijfde Rotterdam Marathon hoopte ik op een tijd onder de drie uur: ik had in Frankfurt 3:06 gelopen. Achteraf was dat naïef. Door de drukte in de Run2Day-winkel in de weken ervoor, vier keer per week training geven en zelf nauwelijks gericht trainen, raakte mijn lichaam overbelast. Zo erg zelfs, dat ik een week voor de marathon mijn heup moest laten ‘dryneedlen’. Tijdens de 30 in Schoorl en de halve marathon in maart, voelde ik me echter zó goed. Bovendien had ik geblogd over mijn doel, en waren de filmpjes waarin ik marathontips gaf aardig bekeken.
Al na drie kilometer voelde ik elke spier die ‘geneedeld’ was. Mijn rug begon pijn te doen, mijn schouders. Bij 18 kilometer moest ik mijn maatje Erik laten gaan. Op 22 kilometer stond ik mijn rug te strekken, toen ik de 3-uursgroep voorbij zag komen. Tot Laan op Zuid, kilometer 24, kon ik met hen mee. Mijn schouders en rug deden weer pijn. Ik kreeg zelfs hoofdpijn, dat had ik nog nooit gehad. Vlak na de Erasmusbrug, tegen de 28 kilometer, begon ik te wandelen. Het publiek moedigde me aan. “Kom op! Doorbijten!” Ik had er niet één procent plezier meer in. Dacht: ik wíl dit niet. En dus ben ik na 2:08 uur achter het publiek gaan lopen.
Op het moment dat je je klokje uitdrukt, dat je uit het parcours stapt… De tranen liepen over mijn wangen. Mijn vriendin dacht dat ze me had gemist en wilde net weggaan, toen ik haar en mijn dochter in de armen viel. Tikte er iemand op mijn schouder: ‘Toffe filmpjes, man!’
Het uitstappen was verstandig, ik heb nooit spijt gehad. Wel verraste het me dat het zo lang nawerkt; tot op heden zit het in mijn hoofd. Deze zomer ga ik er álles aan doen om in het najaar sub drie uur te lopen.’
De winnaar
Patrick Kwist (48): ‘Iedere Rotterdammer wil de marathon een keer gedaan hebben. Het leeft hier enorm! Als kind liet ik zelfs de voetbaltraining schieten om te kunnen gaan kijken. Toen ik op mijn dertigste voor het eerst de Coolsingel in draaide naar de finish, wist ik al: dit wil ik volgend jaar weer.
In 2010 liep ik mijn beste tijd in Rotterdam ooit. Ik had geen streeftijd – tenminste, ik hou altijd een marge aan van vijf minuten meer of minder. Het mag geen stress opleveren, ik wil hooguit denken: “Dit loopt lekker, vasthouden, doorgaan.”
Die tien minuten voor de start… Lee Towers, de Coolsingel die volstaat. Op Zuid kom je vlak langs de finish – dan moet je nog 17 kilometer. Na het enorme kabaal in Crooswijk, ga je het Kralingse Bos in. Dan weet je: hier is het stil, hier ben je op jezelf aangewezen.
In het bos zag ik ineens de loper die een half jaar eerder eerste was geworden in mijn categorie. Ik voelde me goed, dacht: ‘Ik ga even een plasje doen, dan ga ik erachteraan.’ En toen ik hem voorbij was: ‘Dit wordt mijn 10 kilometer, vol gaan!’ Dat deel van het parcours ben ik kwijt, ik kan het me niet meer herinneren.
Die laatste 500 meter op de Coolsingel liep ik in een roes. Daar staat het rijen dik, word je echt welkom geheten: je hebt het gehaald! Met 2:27:10 finishte ik als eerste Rotterdammer. Werd ik Nederlands Kampioen in mijn categorie. Kampioen in eigen stad! Een onwerkelijke droom die uitkwam. Toch wist ik het pas zeker na de finish. “Heb ik ‘m, heb ik ‘m?” riep ik.
De marathon blijft het allermooiste; het afzien, het ernaartoe leven, de moeite doen. Het geeft me het geduld dat ik nodig heb in mijn baan voor de klas. Ik weet niet of me dat anders zou lukken. Voor mij loopt het jaar ook van april tot april. Ik wil weer een goede marathon lopen, genieten zoals de jaren ervoor. En als ik een pr loop, loop ik ‘m. Het is geen hoofddoel – maar het mag wel!’